“Ik studeer Communicatiewetenschap.”
“Oh, dan kun je vast heel goed communiceren!”
Mijn jongste neefje is een half jaar oud. Hij kan al rollen van zijn buik naar zijn rug en weer terug. Hij kan zijn hoofd optillen en lachen naar alles en iedereen. Als hij een schone luier moet, huilt hij. Als hij wil eten, huilt hij. Soms huilt hij ook zomaar. Wat wil je ook als je een hele wereld te ontdekken hebt en je kunt alleen huilen en lachen. Zijn ouders snappen bij elke huil wat hij wil. Tante Bregje niet. Die pakt hem bij elke huil op en vraagt wat er met hem aan de hand is. Maar hij praat niet terug.
Mijn neefje is bijna twee. Hij noemt mij ‘Eg’. Als hij wil dat de poes van de stoel gaat, kijkt hij de poes streng aan en zegt: ‘Miauw! Da!’ en wijst naar de grond. Compleet duidelijk. Totdat hij in een supermarkt loopt, waar zijn wereldbeeld op dat moment bestaat uit benen die langer zijn dan hijzelf, er met een noodvaart ijzeren karretjes die zeven keer groter zijn dan hijzelf om hem heenrijden, er een overvloed van kleuren en geuren is waar hij allemaal niet aan mag komen, en zijn tante daar ook nog eens boos op reageert als hij dat wel doet. Dan kan hij niet zeggen: ‘Eg, dit is voor mij een nieuw te ontdekken wereld. Dat is leuk, maar ook spannend. Kun je me uitleggen waarom dit niet mag?’
Mijn man is 42. Soms hebben we geen woorden nodig, dan is een blik voldoende om elkaar te begrijpen.
Mijn zwager is in de zestig. Hij is op boos op de wereld. Treinen rijden niet op tijd, mensen zijn niet eerlijk, de gezondheidszorg is kut en moderne technologieën zijn niet te vertrouwen. Het is een intelligente man, met een rijke woordenschat. Hij communiceert over deze zaken door ellenlange mails te schrijven met, in mijn ogen, te veel, te dure, en emotieloze woorden, waardoor hij de essentie niet duidelijk kan maken. Meestal snap ik niet wat hij nou eigenlijk wil zeggen.
Soms hebben we geen woorden nodig, dan is een blik voldoende om elkaar te begrijpen
Mijn schoonvader is bijna 87. Door een val op zijn hoofd is hij een paar maanden geleden in één keer dement geworden en zit hij nu in een verpleegtehuis. Door de val kan (of durft hij) niet meer te lopen, maar met zijn stembanden is niets mis. Hij kan achter elkaar door kwetteren. Zo vertelde hij me laatst dat hij moe was omdat hij ’s ochtends om half 5 al gewekt was door drie kappers op een trapje. Ik keek hem niet begrijpend aan, waarop hij antwoordde: “Ja, ik vind het ook een beetje overdreven. Eén kapper was voldoende geweest.” We moeten er om lachen. We hebben er verdriet om. Maar we zijn zo dankbaar dat hij er nog is en dat er íets is waar we over kunnen communiceren.
Mijn schoonmoeder is ook bijna 87. Ze heeft al bijna acht jaar lang dementie, en zit (net als haar man) ook in het verpleegtehuis. Ze kan niet meer lopen, kan haar gebit niet meer in, en heeft nog een woordenschat van ongeveer acht woorden. Als we haar in de ‘huiskamer’ van het verpleegtehuis zien zitten, kijkt ze altijd star en boos voor zich uit. Totdat ze ons ziet. Dan komt er een grote glimlach op haar gezicht. Haar handen zwaaien omhoog en maken muziek in de lucht. Ze pakt mijn hand, duwt haar hoofd tegen mijn hoofd aan, en zegt steeds de acht woorden die ze nog kent: “Je bent zo lief,” “Lieverd,” “Mooie ogen,” “Tuurlijk.” Het zegt alles dat nodig is.
Voor mij heeft communicatie niet te maken met of je dat gestudeerd hebt, of met intelligentie, of met leeftijd, of met de grootte van je woordenschat. Als je binnen je eigen communicatiemogelijkheden kunt laten weten dat je iemand snapt, dat je er voor iemand bent, dan kan dat meer zeggen dan duizend woorden.
Bregje van Groningen geeft de vakken statistiek en wetenschapsfilosofie aan de opleiding Communicatiewetenschap. Deze maand schrijft zij voor Medium over communicatielessen uit haar omgeving.
Cover: rawpixel.com