[mks_dropcap style=”letter” size=”52″ bg_color=”#ffffff” txt_color=”#000000″]A[/mks_dropcap]fgelopen zomer was ik in New York en bezocht ik Ground Zero. Deze plek maakte veel indruk en ik voelde hier, in tegenstelling tot in de rest van New York, weinig behoefte om iets te fotograferen. Denkend aan hoe afschuwelijk de situatie op die plek veertien jaar eerder moest zijn geweest, zag ik een Amerikaans stel dat mijn gedachten niet leek te delen: breeduit glimlachend, poserend voor het monument werd gezamenlijk een selfie gemaakt. Die kwam vast op Instagram, met een mooie filter.
De beste foto’s maak je zelf
Los van het feit dat het me belachelijk ongepast leek om op een beladen plek als deze, zo’n vrolijke foto te maken, zette het me ook opnieuw aan het denken over het maken van selfies in het openbaar. Ik ben altijd in de naïeve veronderstelling geweest dat je foto’s van iets of iemand anders hoort te maken, niet van jezelf. Bijkomend risico hiervan is natuurlijk wel dat de fotograaf niet altijd op de hoogte is van je ‘goede’ kant, de vetrol die je wanhopig probeert te verbergen of de speciale blik in je ogen die jouw foto’s zo Facebook-waardig kan maken. Misschien is om deze reden ooit de selfie in het leven geroepen. Geen gedoe met eigenwijze of onkundige fotografen; je bent volledig in staat de foto te maken zoals jij hem het liefst ziet. Dit maakt van een selfie iets persoonlijks en kwetsbaars: de druk om jezelf volmaakt op de foto te krijgen wordt hoger. Dit maakt het, in mijn optiek, ook direct intens ongemakkelijk.
Wanneer mensen in het openbaar ineens stil gaan staan, hun hoofd een beetje opzij draaien en hun meest aantrekkelijke blik opzetten terwijl de arm met iPhone en al in de lucht zwaait, krijg ik plaatsvervangende jeuk.
Schaamteloos kiekjes schieten
Ik weet van mezelf dat ik niet bijzonder fotogeniek ben. Vaak moeten er minstens vijftien foto’s worden gemaakt, voordat er één is waar mijn ogen niet dicht zijn, mijn mond niet openstaat en mijn haar niet voor mijn gezicht zit. Als gevolg van deze onhandige eigenschap, zal ik niet zo snel vrijwillig op een foto gaan, wat in deze tijd van sociale media – lees: de tijd van sociale druk om zoveel mogelijk geslaagde foto’s van jezelf op het internet te droppen – vrij uniek lijkt te zijn. Uiteraard ben ik niet de enige die zich onzeker voelt op foto’s, maar ik heb soms wel het gevoel de enige te zijn die het oprecht heel ongemakkelijk vindt om, midden op straat, plotseling in de houding te springen voor een spontane selfie. Wanneer mensen in het openbaar ineens stil gaan staan, hun hoofd een beetje opzij draaien en hun meest aantrekkelijke blik opzetten terwijl de arm met iPhone en al in de lucht zwaait, krijg ik plaatsvervangende jeuk. Die poging om jezelf zo geslaagd mogelijk vast te leggen terwijl iedereen om je heen daar ongevraagd getuige van is, voelt extreem onnatuurlijk en gênant. Gelukkig kan dat ongemakkelijke gevoel bij groepsselfies met zijn allen hard worden weggelachen onder het mom van ‘lekker gek doen’, maar in je eentje midden op straat, dat vereist meer lef.
Het geluk van lelijke selfies
Gelukkig is de luchtige oplossing van dit alles de app Snapchat. De enige situatie waarin selfies maken een stuk minder ongemakkelijk wordt, omdat je opzettelijk een raar gezicht kan trekken en de foto’s na luttele seconden weer in het luchtledige verdwijnen. Of die foto’s écht weg zijn, valt met de hedendaagse privacyperikelen rond het internet natuurlijk nog maar te bezien. Zolang ze niet op Google onder je naam terug te vinden zijn, zullen weinigen zich daar echter druk om maken.
Desondanks pleit ik met vure voor de afschaffing van de selfie en stel ik in plaats daarvan voor om misschien weer eens foto’s van elkaar te maken. Een mogelijk alternatief is om soms gewoon überhaupt geen foto’s te maken, dat bespaart meteen een hoop opslagcapaciteit op je telefoon. Als je als Amerikaans stel in New York dan toch graag wilt fotograferen, kun je die selfievrije ruimte opvullen met kiekjes vanaf het Empire State Building, een gebouw dat mijns inziens een stuk harder om foto’s schreeuwt dan Ground Zero.
Cover: Jacek Halicki